Nadeelcompensatie

Normaal maatschappelijk risico bij ketenbedrijven

27 mrt 2013

In onze nieuwsbrief van 14 september 2011 hebben wij geschreven over de rol van de schaalgrootte en rechtsvorm van benadeelde bedrijven binnen het stelsel van nadeelcompensatie (zie Landelijke ketens en nadeelcompensatie). In dat artikel hebben wij onder meer aangegeven dat bij zogenaamde ketenbedrijven het ingewikkelder kan zijn om de vraag te beantwoorden of de schade (van het filiaal) het normaal maatschappelijk risico van verzoeker heeft overstegen.

Bij uitspraak van 13 maart 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak (ABRS nr. 201202445/1/A2) een zeer heldere richting aangegeven over de wijze waarop het normaal maatschappelijk risico van een ketenbedrijf moet worden beoordeeld.

Normaal maatschappelijk risico

In het kort komt de beoordeling van de vraag of de nadelen het normaal maatschappelijk risico van de benadeelde hebben overstegen neer op het volgende.

De gevolgen van een publiekrechtelijk besluit (of een feitelijke handeling) moeten in beginsel als een normaal maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd, waarvan de nadelen in beginsel voor rekening van de getroffene gelaten mogen worden, tenzij er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden in de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis of de aard van het geschade belang (zie onder meer ABRS 24 juni 2009 (200807251/).

Bij de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden gedacht aan de duur, omvang en de impact van de schadeoorzaak.

Bij de aard van het geschade belang kan worden gedacht aan de omvang van het nadeel, in absolute en relatieve zin en het soort benadeelde bedrijf.

Met name ten aanzien hiervan heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 maart 2013 een zeer duidelijke uitspraak gewezen.

Uitspraak d.d. 13 maart 2013

In de casus waarop de uitspraak van 13 maart 2013 toeziet, had een winkelketenbedrijf een verzoek om nadeelcompensatie ingediend vanwege de geleden nadelen bij een tot het bedrijf behorend filiaal.
In de toepasselijke nadeelcompensatieverordening was bepaald dat diende te worden onderzocht of de gestelde nadelen het normaal maatschappelijk risico van de verzoeker had overstegen.

Bij de beoordeling van het verzoek werden derhalve de toerekenbare nadelen (geleden bij het filiaal) bij de beoordeling van het normaal maatschappelijk risico afgezet tegen de door het (gehele) ketenbedrijf behaalde omzetten en winsten.

Immers, zo werd geadviseerd, het filiaal was geen zelfstandige onderneming, viel financieel juridisch en administratief onder het moederbedrijf en was niet de indiener van het verzoekschrift.

Op basis hiervan werd vervolgens geadviseerd het verzoek om schadevergoeding af te wijzen omdat de geleden nadelen voor het moederbedrijf konden worden aangemerkt als slechts een zeer gering nadeel, die derhalve het normaal maatschappelijk risico van het moederbedrijf niet hadden overstegen. De nadelen dienden derhalve voor rekening van het ketenbedrijf gelaten te worden.

De Afdeling sanctioneerde deze overwegingen en conclusies en overwoog kort gezegd het volgende:

– het college van B&W heeft terecht vergeleken met de omzetten en brutowinsten van het moederbedrijf;
– het college heeft niet in strijd gehandeld met de (vaker door het college toegepaste) kortingsmethode;
– het college is terecht niet aan de kortingsmethode toegekomen omdat de omvang van de schade zodanig gering was ten opzichte van de totale omzetten of brutowinsten van het moederbedrijf dat deze het normaal ondernemersrisico niet geacht wordt te overstijgen;
– deze (getrapte) beoordelingsmethode is rechtens aanvaardbaar, ondanks dat in de verordening daaromtrent niets is opgenomen;
– er wordt geen ongeoorloofd onderscheid gemaakt tussen dit soort bedrijven en kleinschaliger bedrijven. Nationaal opererende bedrijven (als het onderhavige) hebben bewust voor een bepaalde (juridische en economische) structuur gekozen, waardoor die beter in staat zijn risico’s die tot hun onderneming behoren te spreiden.

Betekenis voor de bestuurspraktijk

In ons eerdere artikel schreven wij reeds dat uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kon worden opgemaakt dat op de beoordeling van het normaal maatschappelijk risico van een ketenbedrijf andere criteria van toepassing zijn. Deze jurisprudentie was echter al van een zekere leeftijd en nog niet op alle aspecten even uitgekristalliseerd.

Met de hierboven besproken uitspraak is aan alle onduidelijkheid over het normaal maatschappelijk risico bij ketenbedrijven een einde gekomen.

Landelijk opererende bedrijven met filialen door het hele land lijken op basis van deze uitspraak niet (snel) meer aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming in de schade ten titel van het stelsel van nadeelcompensatie.

Van belang is wel dat, alvorens tot een dergelijke conclusie gekomen kan worden, een deugdelijk onderzoek moet worden gedaan naar de organisatiestructuur, juridische constructie en administratieve relaties van een dergelijke verzoeker.

Er zijn immers vele smaken bij het structureren van bedrijven en niet uitgesloten kan worden dat bepaalde structuren en organisatievormen niet voldoen aan de criteria die nu door de Afdeling zijn geformuleerd.

Zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming

Zoals bij ieder besluit geldt, geldt ook binnen het stelsel van nadeelcompensatie dat een besluit op een zorgvuldige wijze moet worden voorbereid en het besluit op deugdelijke wijze moet worden gemotiveerd. Deze uitspraak biedt duidelijke handvatten in voorkomende gevallen, maar is niet op voorhand op iedere enigszins vergelijkbare situatie van toepassing. Een zorgvuldige voorbereiding is dan ook vereist.

Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt (p.v.bragt@saoz.nl).