Planvorming

Kanalisering van het risico op “directe” schade kan ook onder de Omgevingswet

02 jul 2024

Zowel onder de Wro (oud) als onder de nieuwe OW kon/kan de aanspraak op een schadetegemoetkoming vanwege “directe” schade voorwaardelijk worden gemaakt.

Artikel 6.1 lid 6 Wro (oud)

“Directe” schade (of “direct” nadeel) is het gevolg van een inperking van bestaande rechten van een eigenaar, bijvoorbeeld het beperken van uitbreidingsmogelijkheden van een bedrijf. Onder de Wro kon het “directe” schaderisico worden gekanaliseerd door artikel 6.1 lid 6 Wro:

“Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.”

Door deze bepaling ontstond een aanspraak op tegemoetkoming in planschade wegens “sloopbescherming”, “omgevingsvergunningplichtigheid” (artikel 3.3 Wro) en het “achter een afwijkingsbevoegdheid zetten” van bouw- of gebruiksmogelijkheden (artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro) immers pas, indien vruchteloos om sloopvergunning, omgevingsvergunning dan wel toepassing van de afwijkingsbevoegdheid was verzocht. De planschade kon dus als het ware “voorwaardelijk” worden gemaakt: van een aanspraak op “directe planschade” kon pas sprake zijn indien een op de aanwendingsmogelijkheden betrekking hebbende omgevingsvergunning- of afwijkingsbevoegdheid was geweigerd.

Artikel 15.1 lid 2 Omgevingswet

In de Omgevingswet is de figuur van de afwijkingsbevoegdheid niet teruggekomen. Anders gesteld kunnen in een omgevingsplan, anders dan voorheen in een bestemmingsplan, geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheden worden opgenomen. Het is wel opnieuw mogelijk om bepaalde aanwendingsmogelijkheden (zowel in de sfeer van het bouwen als het gebruik) te koppelen aan het vereiste van een omgevingsvergunning, waarbij beleid zal moeten worden ontwikkeld of en zo ja onder welke voorwaarden een dergelijke omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend. Relevant is artikel 15.1, lid 2 Omgevingswet:

“Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist op grond van een regel als bedoeld in het eerste lid, onder d tot en met f, of op grond van artikel 5.1, geldt alleen het besluit tot het verlenen, wijzigen, intrekken of weigeren van de omgevingsvergunning voor die activiteit als schadeveroorzakend besluit.”

Dit artikel kan relevant zijn voor “directe schade” nu ook schade als gevolg van het weigeren (of onder kostenverhogende voorwaarden verlenen) onder het bereik van deze regeling valt. Met andere woorden: het verzwaren van aanwendingsmogelijkheden met een voorheen niet bestaande omgevingsvergunningplicht leidt op zichzelf nog niet tot een aanspraak op nadeelcompensatie. De eigenaar zal eerst om een omgevingsvergunning moeten vragen en afhankelijk van de beslissing van het bevoegde bestuursorgaan zal al dan niet een entree tot een nadeelcompensatieprocedure ontstaan (namelijk: bij weigering van de vergunning of bij het stellen van kostenverhogende voorwaarden). Het besluit tot afwijzing van de aanvraag om omgevingsvergunning c.q. het verbinden van kostenverhogende voorwaarden aan de omgevingsvergunning vormt in die gevallen pas de basis voor een verzoek om nadeelcompensatie.

Vooraf advies inwinnen is verstandig

Er zijn echter wel enkele aandachtspunten die per situatie kunnen verschillen. Het is dus raadzaam eerst advies in te winnen alvorens bepaalde aanwendingsmogelijkheden te koppelen aan het vereiste van een omgevingsvergunning. SAOZ denkt hierover graag met u mee.

Meer weten?! Neem dan contact op met Yvonne de Looij.