Nadeelcompensatie

Het belang van de kostenstructuur bij het normaal maatschappelijk risico

24 sep 2014

Zoals eerder al is aangegeven, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar einduitspraak van 28 mei 2014 een aantal relevante criteria geformuleerd over de wijze waarop een bestuursorgaan bij het beoordelen van een verzoek om nadeelcompensatie dient om te gaan met de invulling van het normaal maatschappelijk risico (zie 201112232/1/A2).

Inleiding

Eén van deze criteria heeft, gelet op de kostenstructuur van een onderneming, te maken met de differentiatie tussen verschillende (weggebonden) bedrijven. In dit artikel zullen wij kort nader ingaan op de vraag of uiteenlopende gevolgen voor verschillende typen ondernemingen ertoe zouden moeten leiden dat andere omzetdrempels worden gehanteerd.

Criteria normaal maatschappelijk risico

Het is intussen geen nieuws meer dat een bestuursorgaan bij de beslissing omtrent de invulling van het normaal maatschappelijk risico, onverminderd de omstandigheid dat er sprake is van een vast beleid of een vaste gedragslijn, alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken. De daaruit voortvloeiende keuzes dienen door het bestuursorgaan te worden gemotiveerd.

Deze feiten en omstandigheden hebben te maken met de aard van de gestelde schadeoorzaak en de aard van het geschade belang. Het is bij dat laatste dat het bestuursorgaan, naast de omvang van de toerekenbare schade, zeker in het geval dat een bestuursorgaan de zogenaamde drempelmethode wenst toe te passen, de kostenstructuur van de onderneming dient te betrekken.

Belang van de kostenstructuur

Het belang van de meeste beoordelingscriteria is niet moeilijk om in te zien. Aspecten als de wijze van uitvoering van werkzaamheden, de duur ervan, of de omvang van de schade zijn al langere tijd onderdeel van het motiveringsvraagstuk bij het normaal maatschappelijk risico. Wat is evenwel het belang van de kostenstructuur bij deze beoordeling?

Het aspect van de kostenstructuur is met name van belang om de effecten van de toepassing van de drempel op de toerekenbare omzetdalingen en in het bijzonder op de effecten van de toerekenbare brutowinstderving te beoordelen. Het is derhalve een vrij sterk economisch vraagstuk. Immers, afhankelijk van het type bedrijf heeft een omzetdaling een kleinere of een grotere impact op de derving van de brutowinst en, in het verlengde daarvan, op de dekking (vanuit brutowinst) op de vaste of semi-vaste kosten.

De Afdeling overweegt (terecht) dat het toepassen van een gelijke drempel bij diverse typen bedrijven, in bepaalde gevallen kan leiden tot een verschillende en mogelijk onbillijke uitkomst. Indien dit het geval is dient dan, onverminderd de overige omstandigheden, mogelijk een lagere drempel te worden toegepast. Voor het bestuursorgaan is het dus zaak om “onbillijkheden” zoals geschetst te onderkennen én te voorkomen. Dat is echter niet eenvoudig en vergt een gedegen voorbereiding van de besluitvorming.

Wanneer onbillijke uitkomsten?

Nu het belang van het betrekken van de kostenstructuur bij de toepassing van het normaal maatschappelijk risico is aangetoond, is het interessant om kort weer te geven wanneer er sprake zou kunnen zijn van een onbillijke uitkomst bij de toepassing van dezelfde drempel bij twee typen bedrijven.

Van belang is het besef dat de brutowinstmarge van een bedrijf onlosmakelijk is verbonden met de inrichting van de kostenstructuur en vice versa. Kort gezegd, is de brutowinstmarge het procentuele verschil tussen de verkoopprijs van een product en de inkoopprijs van dat product. Voorts is het over het algemeen zo dat als een bedrijf een zware kostenstructuur heeft, de brutowinstmarge hoger is c.q. moet zijn. Immers, de vaste en semi-vasten kosten dienen te worden gedekt door de brutowinst(marge). Is de kostenstructuur lager dan kan ook de brutowinstmarge lager zijn.

Dit betekent dat met name type bedrijven met een hoge kostenstructuur het risico lopen om onbillijk te worden getroffen door een hoge drempel. Immers, met een hoge drempel wordt een groot deel van de omzetdaling (en daarmee van de brutowinstderving) voor eigen rekening van de benadeelde gelaten. Dit betekent dat de dekking van de kostenstructuur vervolgens drastisch zal afnemen, met alle consequenties van dien.

Omdat cijfers vaak meer zeggen dan woorden, is hieronder een voorbeeld weergegeven. De betrokken bedrijven zijn naast elkaar gelegen en worden getroffen door dezelfde schadeoorzaak.

  Bedrijf 1 Bedrijf 2
Omzet 200 200
Brutowinstmarge 20% 70%
Brutowinst 40 140
Overige kosten 20 120
Netto winst 20 20
 
Omzetdaling (agv werkzaamheden) 40 40
Brutowinstderving 8 28
Drempel 15% 30 30
 
Drempel overstijgende omzetdaling (40- 30) 10 (40-30) 10
 
Brutowinstderving / tegemoetkoming (10 * 0,2) 2 (10 * 0,7) 7
 
Nieuwe nettowinst (20-8+2) 14 (20 – 28 + 7) -1
Daling nettowinst 30% 105%

Hoewel dit uiteraard een erg-kort-door-de-bocht voorbeeld is, en er diverse nuances zijn te plaatsen, levert deze illustratie wel een helder beeld op. Het hanteren van een hoge drempel bij bedrijven met een hoge kostenstructuur, overigens vaak horecabedrijven, kan leiden tot een onbillijker uitkomst dan het hanteren van dezelfde drempel bij overige bedrijven, zo blijkt.

Aandachtspunt
De rechtspraktijk inzake het beoordelen en invullen van het normaal maatschappelijk risico is de laatste jaren stevig in ontwikkeling geweest. Op basis van de meest recente uitspraken kan nu een vrij consistente lijn worden gehaald. Deze lijn houdt in dat de Afdeling, als bestuursrechter, niet snel op de stoel van het bestuursorgaan gaat zitten, maar wel, met name ten aanzien van de motivering, strenge(re) eisen stelt. Het is dan ook belangrijk dat bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie terdege rekening gehouden wordt met deze strenge(re) eisen.

Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt.