Nadeelcompensatie

Uitspraak “Bloemendaal” kan leiden tot veranderingen verjaringsvraagstukken

28 mrt 2023

In een interessante uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak nadere uitleg gegeven aan de verjaringsbeoordeling ingevolge het vierde lid van artikel 6.1 Wro. De uitspraak laat zien dat de Afdeling bij de beoordeling van planschade bezig is te verschuiven naar het stelsel van nadeelcompensatie…

Verjaringsregeling planschade: net als bij nadeelcompensatie aanhaken bij het Burgerlijk Wetboek?

In de uitspraak verwijst de Afdeling naar het uitgangspunt dat de wetgever met dit artikel aansluiting heeft gezocht bij artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens, en dat is bijzonder omdat het vierde lid van artikel 6.1 Wro een “moet” bepaling lijkt te zijn, gebruikt de Afdeling dat argument om aan de hand de bijzondere omstandigheden van het geval een beroep op het verstreken zijn van de verjaringstermijn te laten sneuvelen.

De uitspraak laat zien dat de Afdeling bij de beoordeling van planschade op meerdere gebieden bezig is te “verschuiven” naar het stelsel van nadeelcompensatie. Ook binnen het nadeelcompensatiestelsel heeft de Afdeling nog niet zo lang geleden (nieuwe) duidelijke richtlijnen geformuleerd aangaande een beroep op verjaring.

Geactualiseerde richtlijnen beroep op verjaring binnen nadeelcompensatie

Volgens vaste rechtspraak geldt bij nadeelcompensatie dat bij de beoordeling van een beroep op verjaring ook aansluiting wordt gezocht wordt bij de verjaringsregeling van het Burgerlijk Wetboek en het daaraan ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel. In haar uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:683, heeft de Afdeling de volgende criteria geformuleerd:

  1. Voor het aanvangen van de verjaringstermijn is vereist dat een benadeelde bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon of instantie.
  2. De benadeelde moet vervolgens daadwerkelijk in staat zijn om ook een rechtsvordering ter zake in te stellen. Daarvoor dient hij voldoende zekerheid te hebben dat hij de betrokken schade lijdt of zal lijden.
  3. Verjaring kan echter voorkomen worden indien de benadeelde de verjaring stuit. Er begint dan een nieuwe verjaringstermijn te lopen.

Indien wordt voldaan aan de bovengenoemde uitgangspunten en criteria en er geen sprake is van stuiting, kan een verzoek om nadeelcompensatie worden afgewezen omdat deze buiten de geldende verjaringstermijn is ontvangen.

Uitzonderingen op verjaringsregeling

Vervolgens geldt volgens de Afdeling dat een beroep op verjaring niet kan slagen indien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, de gevolgen van een geslaagd beroep op verjaring onaanvaardbaar zijn voor de benadeelde. Binnen het stelsel van nadeelcompensatie is een dergelijk criterium, zeker binnen de waterschapspraktijk (waarop de uitspraak van 9 maart 2022 betrekking heeft) niet onlogisch.

Immers, in tegenstelling tot het verjaringsartikel van de Wro, is het verjaringsartikel van de Waterwet, derde lid van artikel 7.14 Waterwet, geformuleerd als een “kan” bepaling. Het dagelijks bestuur kan beroep doen op verjaring van het verzoek om nadeelcompensatie, maar is dat niet dwingendrechtelijk verplicht. Ook naar de toekomst toe, lijkt de Afdeling met dit criterium voor te sorteren op de Omgevingswet en Afdeling 4.5 Awb. Het verjaringsartikel van de Awb (4.131 Awb) bevat immers ook een “kan” bepaling.

Wat betekent de uitspraak “Bloemendaal” voor de praktijk?

De uitspraak “Bloemendaal” is bijzonder en kan leiden tot veranderingen met betrekking tot verjaringsvraagstukken. Daarmee hebben wij, bijvoorbeeld in het kader van artikel 7.14 Waterwet, al de nodige ervaring opgedaan. Laat u hierover goed adviseren voordat u in individuele gevallen een beslissing over verjaring neemt. De SAOZ helpt u daarbij graag!

Meer weten?! Neem dan contact op met Peter van Bragt.