Nadeelcompensatie

Nieuwe kansen voor het “creëren van voorzienbaarheid”?

21 sep 2023

De mogelijkheden om “directe planschade” claims wegens “passieve risicoaanvaarding” af te wijzen zijn de laatste jaren door jurisprudentie steeds verder ingeperkt. Gaat de Omgevingswet op dit punt een trendbreuk worden en krijgen we een “revival” van de passieve risicoaanvaarding?

Hoe werkt het nu ook alweer?

De jurisprudentie over het leerstuk van de “passieve risicoaanvaarding” (ofwel het “verwijtbaar stilzitten”), ontleend aan artikel 6.3 Wro, stelt aan het kunnen tegenwerpen van “passieve risicoaanvaarding” de volgende eisen:

1.    Er moet sprake zijn van een openbaar bekend gemaakt beleidsvoornemen om de bestaande aanwendingsmogelijkheden in te perken (een “kenbaar signaal”);

2.    De eigenaar moet voldoende tijd krijgen om een initiatief te nemen om de aanwendingsmogelijkheden alsnog te benutten (een “voldoende lange benuttingsperiode”);

3.    De eigenaar heeft tijdens de “benuttingsperiode” géén initiatief getoond voor het benutten van de aanwendingsmogelijkheden;

4.    Het kan de eigenaar verweten worden dat deze geen initiatief ondernam (de eigenaar had “gelegenheid” de aanwendingsmogelijkheden te benutten).

Als aan alle 4 de eisen wordt voldaan, dan “sneuvelt” de claim op “passieve risicoaanvaarding”.

Hoe werkt het straks onder de Omgevingswet?

De regeling van de passieve risicoaanvaarding is in de Omgevingswet opgenomen in artikel 15.6 en ziet er kort samengevat als volgt uit:

1.    Er moet sprake zijn van een openbaar bekend gemaakt beleidsvoornemen om de bestaande aanwendingsmogelijkheden in te perken (een “kenbaar signaal”);

2.    De eigenaar moet een jaar de tijd krijgen om een initiatief te nemen om de aanwendingsmogelijkheden alsnog te benutten (een “vaste benuttingsperiode”);

3.    De eigenaar heeft tijdens de “benuttingsperiode” géén initiatief getoond voor het benutten van de aanwendingsmogelijkheden.

Bijkomende voorwaarde is, dat de weg te bestemmen aanwendingsmogelijkheden tenminste drie jaar hebben bestaan. Deze voorwaarde geldt momenteel niet. Wat ook opvalt, is de gefixeerde duur van de “benuttingsperiode” (1 jaar).

Het kenmerkende verschil: waar is het criterium “gelegenheid” gebleven?

De oplettende lezer ziet meteen, dat het vierde criterium “gelegenheid” niet in de wettekst van artikel 15.6 Omgevingswet is opgenomen. Dat kan twee dingen betekenen: ofwel het “vierde criterium” wordt gerespecteerd c.q. gehandhaafd in de op artikel 15.6 Omgevingswet te vormen jurisprudentie, ofwel de rechter kiest voor een strikte toepassing van artikel 15.6 Omgevingswet.

In het laatste geval zal na afloop van de ongebruikt verstreken benuttingsperiode de schade ‘in ieder geval’ (lees: altijd) voor rekening van de eigenaar blijven, óók indien deze juridisch niet in staat was de mogelijkheden te benutten (bijvoorbeeld omdat het object verhuurd of verpacht was). Indien de rechter kiest voor een strikte uitleg van artikel 15.6 Omgevingswet betekent de wetswijziging een aanmerkelijke verslechtering voor de positie van eigenaren van (met name) bedrijfsmatig vastgoed, met als spiegelbeeld een sterk verbeterde positie van gemeenten bij het wegbestemmen van onbenutte aanwendingsmogelijkheden.

Wat kan SAOZ voor u doen in dit verband?

SAOZ adviseert van oudsher gemeenten over de planschaderisico’s van bestemmingsplannen waarbij beperkingen worden aangebracht in bouw- en/of gebruiksmogelijkheden, waarbij ook geadviseerd wordt over mogelijkheden tot beperking van planschaderisico. Ook voor uw specifieke situatie kan SAOZ u op maat adviseren.

Meer weten?! Neem dan contact op met Kees van der Lee.