Planvorming

Het wegbestemmen van bestaand gebruik

29 mrt 2017

De recente uitspraak “Eindhoven” heeft geleid tot een uitzondering op de lijn dat uit te werken bestemmingen buiten de planvergelijking dienen te worden gelaten.

Betekenis van uit te werken bestemmingen

Na een reeks van Afdelingsuitspraken waarin aan uit te werken bestemmingen steeds een bepaalde betekenis werd toegekend, kwam in 2014 met de uitspraak ABRS 24 september 2014, gemeente Veenendaal, ECLI:NL:RVS:2014:3485 een belangrijke ommekeer. De Afdeling oordeelde in deze zaak dat bij aanvragen die dateren vanaf 25 april 2013 (datum inwerkingtreding artikel 6.1, zesde lid, van de Wro) een uit te werken bestemming niet in de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime mag worden betrokken.

Bepaald werd dat het daarbij geen verschil maakt of de uit te werken bestemming onderdeel van het oude of van het nieuwe planologische regime is. Deze lijn is nadien bevestigd in de uitspraken ABRS 15 oktober 2014, gemeente Geldrop-Mierlo, ECLI:NL:RVS:2014:3736 en ABRS 28 september 2016, gemeente Zutphen, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

Tot voor kort waren er nog geen aanwijzingen in de rechtspraak dat een verschil diende te worden gemaakt tussen situaties waarin sprake is van “directe” planschade (planologisch nadeel als gevolg van een bestemmingswijziging voor het eigen perceel) en waarin sprake is van “indirecte” planschade (planologisch nadeel als gevolg van een bestemmingswijziging op percelen van derden). Uit de recente uitspraak ABRS 8 februari 2017, gemeente Eindhoven, ECLI:NL:RVS:2017:326 blijkt nu dat dit onderscheid wél relevant is.

Uitspraak “Eindhoven”

In deze zaak was sprake van een uit te werken bestemming op basis waarvan een bestaand pand (al zonder uitwerkingsplan) als supermarkt kon worden aangewend. Vervolgens is deze gebruiksmogelijkheid in een later bestemmingsplan wegbestemd. Aangezien in deze situatie geen sprake was van een tegemoetkoming in planschade die niet of slechts gedeeltelijk daadwerkelijk was geleden (er was niet uitsluitend sprake van “theoretische planschade”), is hier overwogen dat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro zich niet verzet tegen het betrekken van de uit te werken bestemming als onderdeel van het oude planologische regime, in vergelijking met het nieuwe planologische regime. Als gevolg hiervan kwamen de nadelige gevolgen van de nieuwe bestemming ten opzichte van de eerdere uit te werken bestemming voor een planschadetegemoetkoming in aanmerking.

Alertheid bij planvorming

Bij het opstellen van een uitwerkingsplan of een geheel nieuw bestemmingsplan ná een plan met een uit te werken bestemming, is het meewegen van deze uitspraak dus van groot belang. Een minder gunstige nieuwe bestemming ten opzichte van een eerdere uit te werken bestemming kan voor de eigenaar van dat object immers voor tegemoetkoming in aanmerking komend planologisch nadeel opleveren.

Bij het opstellen van een nieuw plan is het allereerst verstandig na te gaan welke rechtstreekse mogelijkheden de eigenaar van het object al heeft. Indien men de bestaande planologische mogelijkheden wil gaan inperken, is het vervolgens raadzaam door een onafhankelijke deskundige na te laten gaan waaraan het object zijn hoogste waarde ontleent.

Indien men daarna de meest rendabele aanwendingsmogelijkheden in een nieuw plan wil wegnemen, dient men rekening te houden met een planschaderisico. De hoogte hiervan kan ook al vóór of tijdens het planvormingsproces worden ingeschat.

Geen ongewenste verrassingen

Een onafhankelijk bureau dat de ontwikkelingen in de rechtspraak op de voet volgt, kan u tijdig van een goed advies voorzien, zodat een nieuw plan geen onvoorziene uitwerkingen heeft.

Meer weten?! Neem dan contact op met Yvonne de Looij.